Waarover gaat het?
Technische onderzoeken zijn in de loop van de jaren een steeds grotere plaats gaan innemen bij het vaststellen en opvolgen van een groot aantal aandoeningen.
Bloed- en urineonderzoeken nemen ongetwijfeld een belangrijke plaats in.
Sommige tests zijn zeer goedkoop en gemakkelijk te interpreteren, andere peperduur en zeer gespecialiseerd. Dat roept de vraag op: welke tests kunnen bij de huisarts uitgevoerd worden, en welke behoren tot het domein van de specialistische geneeskunde?
In deze richtlijn kijken we vooral naar de eerste groep, en meer bepaald welke tests het meest aangewezen zijn voor welke aandoening.
Welke tests worden uitgevoerd bij welke aandoening?
Risico op hart- en vaatziekten
Bij personen tussen 40 en 75 jaar wordt het risico op hart- en vaatziekten geschat aan de hand van bestaande risicofactoren, zoals:
- A: hogere leeftijd (ouder dan 50 jaar);
- B: bloeddruk hoger dan 140/90 mmHg of inname van bloeddrukregulerende medicatie;
- C: minstens 1 sigaret per dag roken;
- D: diabetes type 2;
- E: een beroerte of hartinfarct doorgemaakt hebben;
- F: een eerstelijnsfamilielid hebben dat op jonge leeftijd (jonger dan 55 jaar bij mannen, jonger dan 65 jaar bij vrouwen) een beroerte of hartinfarct heeft doorgemaakt.
Vervolgens wordt met een bloedafname het cholesterolgehalte bepaald bij alle personen ouder dan 50 jaar en bij personen jonger dan 50 jaar met de volgende risicofactoren: B, F of familiale hypercholesterolemie, een erfelijke (genetische) vorm van teveel cholesterol in het bloed.
Inname van medicatie voor cholesterol en/of bloeddruk
Als een behandeling met cholesterolverlagers (statines) wordt gestart, zullen regelmatige controles worden uitgevoerd om de effecten van de behandeling te beoordelen. Na drie maanden wordt gecontroleerd of de streefwaarden bereikt zijn. Zo ja, dan volstaat een jaarlijkse bepaling van de cholesterolwaarden.
Statines kunnen de lever en de spieren aantasten. Bij de start van een behandeling wordt de leverfunctie nagekeken. Enkel bij spierklachten en/of mogelijke leverschade worden nadien verdere bloedtests gedaan.
Bij bepaalde bloeddrukverlagende medicatie (diuretica of plaspillen, ACE-remmers) is het nodig de nierfunctie en het kaliumgehalte te controleren:
- vóór de opstart van de behandeling;
- één à twee weken na de opstart;
- bij aanpassingen van de dosis.
Hoge bloeddruk
Om mogelijke schade aan de organen op te sporen worden de bloedsuiker, de nierfunctie en de cholesterolwaarden bepaald. Hiernaast wordt ook de urine nagekeken op de aanwezigheid van eiwitten en bloed.
Bij de opvolging van hoge bloeddruk zonder verwikkelingen of orgaanschade volstaat een jaarlijks bloedonderzoek met controle van de cholesterol en de nierfunctie.
Longembolie, hartinfarct en hartfalen
Bij vermoeden van longembolie (bloedklonters in de bloedvaten van de longen) en aandoeningen van de kransslagaders (hartinfarct) wordt je direct naar het ziekenhuis verwezen. Bloedtesten worden dan in het ziekenhuis gedaan.
Bij een lage kans op longembolen kan er wel een bloedtest (D-dimeren) gebeuren om de ziekte uit te sluiten. Is de hoeveelheid D-dimeren in het bloed normaal? Dan is er geen sprake van een longembolie. Zijn de waarden verhoogd, dan is verder onderzoek nodig.
Bij vermoeden van hartfalen word je doorverwezen naar de hartspecialist (cardioloog). Ook hiervoor bestaat er een bloedtest (NT-pro BNP of BNP) om de ziekte uit te sluiten.
Diabetes
De vroegtijdige opsporing van beginnende diabetes is belangrijk. Daarom wordt er bij bepaalde bevolkingsgroepen gekozen om iedereen te testen (screening). Screening gebeurt door de bepaling van de nuchtere bloedsuiker (glycemie).
Screening naar diabetes gebeurt jaarlijks bij:
- alle personen boven 65 jaar;
- personen met een voorgeschiedenis van zwangerschapsdiabetes;
- personen met een voorgeschiedenis van verhoogde bloedsuiker in stresssituaties (stresshyperglycemie), zoals een ernstig ongeval, een operatieve ingreep of ziekenhuisopname;
- personen met een gestoorde nuchtere glycemie (100-126 mg/dL).
Hiernaast gebeurt er ook een screening bij personen van 18 tot 45 jaar met twee van de volgende voorwaarden én bij personen van 45 tot 65 jaar met één enkele van de volgende voorwaarden:
- ooit bevallen van een baby ≥ 4,5 kg;
- diabetes bij eerstelijnsverwanten (ouder, kind);
- BMI ≥ 25
- buikomtrek > 88 cm (vrouwen) of > 102 cm (mannen);
- langdurige behandeling met cortisone of bloeddrukverlagers.
Als de bloedsuiker normaal is (< 100 mg/dL), volstaat hier een controle om de 3 jaar.
Een andere screeningsmethode is de bepaling van het HbA1c-gehalte, dat verstoord is vanaf een waarde gelijk aan of meer dan 6,5%. HbA1c geeft een goed beeld van de gemiddelde bloedsuikerwaarden en wordt gebruikt bij de opvolging van personen met diabetes. Deze bloedtest wordt echter (nog) niet terugbetaald bij personen zonder diabetes.
Bij de opvolging van personen met diabetes wordt de bloedsuiker (nuchtere glycemie én HbA1c) om de 3 maanden gecontroleerd. Hiernaast worden jaarlijks volgende labotests gedaan:
- cholesterol en andere bloedvetten (triglyceriden);
- nierfunctie;
- opsporing van albumine (=klein eiwit) in de ochtendurine.
Obesitas
Overgewicht verhoogt vooral het risico op hart- en vaatziekten en op diabetes. De basisonderzoeken zijn dan ook controles van de bloedvetten (cholesterol en triglyceriden) en de bloedsuiker. Deze worden gemeten bij iedereen met een BMI hoger dan 30.
Leverlijden
Levertests worden uitgevoerd bij vermoeden of bij tekenen van leverlijden, en bij personen met aanwezige risicofactoren, zoals:
- seksueel risicogedrag (onbeschermde seks met verschillende partners);
- intraveneus druggebruik (ingespoten in de aders);
- bloedtransfusie voor 1992;
- bij een prikaccident;
- voorziene langdurige inname van cholesterolverlagers (statines) of van geneesmiddelen die toxisch kunnen zijn voor de lever.
Naast leverfuncties kunnen ook afweerstoffen tegen hepatitis A, B en C en tegen hiv bepaald worden.
Zwangerschap
Een zwangerschap wordt vastgesteld met een urinetest. Enkel bij twijfel moet een bloedtest gebeuren.
In het begin van de zwangerschap gebeurt een vrij uitgebreid onderzoek van bloed en urine. Het is immers belangrijk om aandoeningen vast te stellen die de ontwikkeling van de baby kunnen beïnvloeden. De volgende labotests worden verricht:
- de bloedgroep, de irreguliere antistoffen en de rhesusfactor;
- de rode bloedcellen, het hemoglobine en hematocriet;
- het ijzergehalte (ferritine) bij een hemoglobine < 9,5 g/dL
- de afweerstoffen tegen rodehond, toxoplasmose, hepatitis B, syfilis en hiv bepaald;
- bacteriën in de urine (rond 12 of 16 weken zwangerschap);
- eiwit in de urine (bij elke controle).
Screenen naar afweerstoffen tegen CMV (cytomegalovirus) is niet aanbevolen.
Tijdens het verloop van de zwangerschap worden sommige van deze tests herhaald.
Zwangerschapsdiabetes wordt rond de 24 weken zwangerschap opgespoord aan de hand van een glucosedrankje dat je moet drinken en een bepaling van het bloedsuikergehalte een uur nadien. Je moet niet nuchter zijn voor dit onderzoek.
Het prenataal opsporen van aangeboren afwijkingen via de NIPT-test (niet-invasieve prenatale test) gebeurt enkel mits de ouders toestemming geven, en dit aan de hand van een bloedafname rond de 12 weken zwangerschap.
Onverklaarde vermoeidheid
Als vermoeidheid langer dan een maand aanhoudt en er geen aanvaardbare reden voor gevonden wordt of bij personen boven 65 jaar, dan gebeurt een bloedonderzoek met bepaling van het hemoglobine, de nuchtere bloedsuiker, de bloedbezinking (sedimentatie) en de schildklierfunctie. Het ijzergehalte (ferritine) wordt nagekeken bij vrouwen op vruchtbare leeftijd.
Chronische nierinsufficiëntie
Nierinsufficiëntie (nierfunctievermindering) is een aandoening die vaak samengaat met en/of het gevolg is van andere aandoeningen. Daarom wordt het in principe altijd opgespoord bij alle personen met diabetes, hoge bloeddruk, hart- en vaatziekten, en bij wie de aandoening voorkomt bij familieleden.
De nieren filteren het bloed en verwijderen afvalstoffen en overtollig water. Daarom is de basistest een meting van de hoeveelheid urine die de nieren per minuut kunnen filteren (eGFR of estimated glomerular filtration rate). Dit gebeurt aan de hand van een formule die rekening houdt met het creatininegehalte in het bloed en de urine. Creatinine is een afvalproduct van de afbraak van spierweefsel.
Als de hoeveelheid urine die per minuut gezuiverd wordt minder is dan 60 ml, dan spreken we van verminderde nierfunctie. Als die hoeveelheid minder is dan 15 ml, dan spreken we van nierfalen.
Daarnaast wordt ook gemeten hoeveel eiwit er via de urine verloren gaat. Bij alle risicopersonen gebeurt dit onderzoek jaarlijks. Bij een verdacht resultaat wordt het onderzoek nog tweemaal herhaald.
De diagnose van chronische nierinsufficiëntie wordt pas gesteld op basis van 3 abnormale resultaten in een periode van 90 dagen.
In een verder gevorderd stadium van de ziekte wordt een meer uitgebreid bloedonderzoek verricht met o.a. een bepaling van het hemoglobine, calcium, fosfor en vitamine D.
Seksueel overdraagbare aandoeningen (soa’s)
Voor de opsporing van chlamydia, gonorroe, herpes en trichomonas wordt met een wattenstaafje wat vocht of slijm afgenomen in de urineleider, de baarmoederhals, de wand van de vagina of uit het letsel zelf.
Bij mannen die geen klachten hebben is de opsporing van chlamydia en/of gonorroe ook mogelijk via een test op eerstestraalsurine (2u ervóór niet geplast). Bij vrouwen is deze test minder betrouwbaar.
De verschillende soorten hepatitis (B en C), syfilis en hiv kunnen opgespoord worden door het bepalen van afweerstoffen in het bloed.
Schildklierlijden
Schildkliertests worden enkel aangevraagd bij een reëel vermoeden van schildklierlijden en bij personen met voorkamerfibrillatie (hartritmestoornis). De voornaamste test is de bepaling van het TSH of het thyroïd-stimulerend hormoon, een hormoon dat de werking van de schildklier regelt. Wanneer het TSH verstoord is, zal je arts de eigenlijke schildklierhormonen, het vrij T4, mee bepalen.
Bij de start van een behandeling voor schildklierlijden en bij aanpassing van de dosis van de medicatie gebeurt er (ten vroegste) 6 weken later een nieuwe bepaling van TSH en T4. Dit omdat het een tijdje duurt vooraleer de waarden in het bloed stabiel zijn.
Eens de dosis vastligt wordt er gedurende één jaar om de drie maanden gecontroleerd. Nadien is een jaarlijkse controle voldoende.
Inname van klassieke bloedverdunners (warfarine)
Door het bepalen van de stollingstijd wordt de 'dikte' van het bloed gemeten. Dit gebeurt om de 3 à 4 dagen tot de dosis niet meer verandert. Daarna vinden de controles om de maand plaats.
Bij sommige patiënten kan het effect van bloedverdunners erg schommelen. Kaliumrijke voeding en bepaalde medicatie kan de stollingstijd beïnvloeden. Bij deze personen zijn wellicht meer controles nodig.
Bloedarmoede
Het bloed wordt aangemaakt in het beenmerg. Bloedarmoede kan ontstaan door bloedverlies, bijv. bij een bloeding, of door een beperkte aanmaak van nieuwe bloedcellen in het beenmerg. In het tweede geval kunnen er twee oorzaken zijn: een tekort aan stoffen die nodig zijn voor de aanmaak van de rode bloedcellen, zoals ijzer, foliumzuur en vitamine B12, of een beenmergaandoening, zoals leukemie.
De voornaamste test voor het vaststellen van bloedarmoede is de bepaling van het hemoglobine (Hb), de rode bloedkleurstof. Als het hemoglobinegehalte te laag is, dan moeten bijkomende tests de exacte oorzaak uitwijzen: een bepaling van de witte bloedcellen, de bloedplaatjes, het ijzergehalte, het foliumzuur, de hoeveelheid vitamine B12, lever- en schildkliertests kunnen dan nodig zijn.
Jicht
Jicht wordt veroorzaakt door urinezuurkristallen in het gewricht. De bepaling van het urinezuur in het bloed is onbetrouwbaar. Bij een acute jichtopstoot is in de helft van de gevallen is het resultaat normaal. De beste test is het vaststellen van urinezuurkristallen in het gewrichtsvocht met behulp van een gewrichtspunctie.
Reumatoïde artritis
Laboratoriumonderzoek door de huisarts kan reumatoïde artritis onvoldoende aantonen of uitsluiten. Als je arts een sterk vermoeden heeft op basis van je klachten en zijn bevindingen tijdens een lichamelijk onderzoek, is dit voldoende om je door te verwijzen naar een gespecialiseerde arts, de reumatoloog.
Diarree
Bij acute diarree die minder dan 10 dagen aanhoudt, moet in principe geen onderzoek gebeuren. Meestal gaat het om infecties door virussen die vanzelf genezen. Stoelgangonderzoek wordt wel uitgevoerd bij:
- bij personen met bloederige diarree met hoge koorts en ernstig ziek zijn;
- bij personen met een verminderde weerstand (bijv. aids);
- kinderen jonger dan 6 maanden met bloederige diarree;
- bij vermoeden van voedselvergiftiging in gemeenschapsvoorzieningen;
- na een recent verblijf in het buitenland ((sub)tropen en Middellandse Zeegebied).
Bij chronische diarree die langer dan 10 dagen aanhoudt of steeds terugkomt, wordt een stoelgangonderzoek op parasieten aangevraagd. Daarnaast worden ook bloedtests uitgevoerd om glutenintolerantie (coeliakie) op te sporen.
Bij ouderen met diarree kan een bloedonderzoek nodig zijn om uitdroging te beoordelen.
Hoe gebeurt een correcte bloedafname?
De afname van het bloed gebeurt in verschillende buisjes, die elk voor andere bepalingen dienen.
Voor sommige onderzoeken moet je nuchter zijn, voor andere niet. Je arts zal je dit vooraf meedelen. Het is handig om een bloedafname zoveel mogelijk ’s ochtends nuchter te doen, omdat alle tests dan mogelijk zijn.
De stalen worden bewaard op kamertemperatuur. Meestal blijven ze minstens 24 uur goed, maar in principe worden de stalen steeds binnen de 6 uur opgehaald. Voor een klein aantal onderzoeken moet het bloed binnen een bepaalde tijd in het labo zijn. Dan moet je arts een afspraak maken voor het ophalen van het verse staal.
Meer weten?
https://www.uzleuven.be/nl/nipt
Bronnen
- www.ebpnet.be
- https://domusmedica.be/sites/default/files/Richtlijn%20Globaal%20Cardiovasculair%20risicobeheer_0.pdf
- https://domusmedica.be/sites/default/files/Steekkaart%20Diabetes.pdf
- https://domusmedica.be/sites/default/files/Richtlijn%20Zwangerschapsbegeleiding_0.pdf
- https://www.nhg.org/standaarden/samenvatting/het-soa-consult
- https://www.nhg.org/?tmp-no-mobile=1&q=node/1764#idm10612992
- https://domusmedica.be/sites/default/files/Richtlijn%20orale%20anticoagulatietherapie_2.pdf