Wat is het?
Een urineonderzoek wordt verricht om een urineweginfectie (plasbuis, blaas, nieren), een nierziekte aan te tonen of als hulp bij de diagnose van algemene ziekten zoals diabetes.
Een urineonderzoek kan op verschillende manieren gebeuren:
- via een met kleurvakjes voorziene teststrook of dipstick die in de urine wordt gedoopt. De kleur wordt nadien vergeleken met een standaardstrook. Zo kan men bijv. de aanwezigheid van suiker, nitriet, eiwit, rode en witte bloedcellen in de urine nagaan.
- bij microscopisch onderzoek van de urine wordt een proefbuisje met urine gedurende 5 minuten gecentrifugeerd. Daardoor zinken alle cellen en andere bestanddelen van de urine naar de bodem van het buisje. Dat bezinksel wordt dan onder de microscoop bekeken.
- kweek van de bacteriën in de urine is alleen nuttig bij vermoeden van een infectie. De bacteriën worden op een speciale voedingsbodem gekweekt en geïdentificeerd in het labo. Men test dan tegelijkertijd welk antibioticum werkzaam is tegen de gevonden kiem. Soms is het echter een aantal dagen wachten op het resultaat hiervan.
- bij een cytologisch onderzoek worden de in de urine gevonden cellen onderzocht op kwaadaardigheid.
De arts kiest op basis van je klachten welk onderzoek het meest aangewezen is. In principe start hij altijd met een teststrook en microscopisch onderzoek.
Welk urineonderzoek gebruikt de arts voor welke aandoening?
Urineweginfecties
Ben je een gezonde en niet-zwangere vrouw die vroeger al blaasontstekingen had en de klachten duidelijk herkent, dan is er geen microscopisch onderzoek nodig. In andere gevallen zal de arts, bij vermoeden van een blaas- of nierontsteking op basis van je klachten, je urine via een dipstick en microscopisch onderzoeken.
Hij verricht daarnaast een bacteriële kweek:
- in geval van koorts,
- in geval van aanhoudende of steeds terugkerende klachten,
- bij optreden van een blaasontsteking terwijl je al medicatie neemt om die te voorkomen,
- bij tekenen van een opstijgende infectie (is een infectie die naar de nieren gaat), zoals pijn in de flanken,
- bij bepaalde risicogroepen: kinderen jonger dan 12 jaar, mannen, zwangere vrouwen, personen met diabetes, met verminderde weerstand, met een afwijking van de urinewegen of nieren, of met blaasproblemen (door een bezenuwingsprobleem of een katheter).
Opsporen van afwijkingen van de nieren
Om afwijkingen van de nieren op te sporen, volstaat meestal een onderzoek van de urine via dipstick en onder de microscoop. Worden in de urine alleen rode bloedcellen aangetroffen zonder tekenen van een infectie, dan kan dit wijzen op een systeemziekte (bv. verhoogde bloedingsneiging), een nierziekte of een aandoening van de lagere urinewegen (bv. nierstenen of kanker), maar evengoed op het feit dat je zware fysieke inspanningen (bv. uithoudingssport) levert of je je maandstonden hebt.
Opsporen van andere ziekten
Om andere ziekten op te sporen, zal de arts bij het urineonderzoek aandacht hebben voor:
- eiwitten in de urine: kleine hoeveelheden van het eiwit albumine kunnen wijzen op diabetes of nierschade door verhoogde bloeddruk;
- de aanwezigheid van suiker in de urine, kan wijzen op diabetes. In dat geval wordt ook het suikergehalte in het bloed gecontroleerd.
- de aanwezigheid van ketonlichamen in de urine: dat zijn chemische substanties die het lichaam aanmaakt bij een tekort aan suiker; dit kan wijzen op een ontregeling van diabetes.
- de pH (zuurtegraad) van de urine, hetgeen een invloed kan hebben op de vorming van nierstenen, en op de verwerking van geneesmiddelen door het lichaam.
Hoe neem je een urinestaal correct af?
Correcte afname van een urinestaal is heel belangrijk. De kans op bijbesmetting door andere bacteriën bij onzorgvuldige afname is groot, waardoor het urinestaal niet meer betrouwbaar is om er conclusies uit te trekken. Men vermoedt bijbesmetting wanneer in het staal minstens 3 verschillende soorten bacteriën worden teruggevonden. Gebruik dus alleen urinepotjes die je van het labo, de huisarts of apotheker hebt meegekregen. Urine bewaard op kamertemperatuur moet binnen de 2 uur onderzocht worden. Bewaar de urine daarom best in de koelkast wanneer het niet lukt om binnen de 2 uur een arts te raadplegen.
Volwassenen
Bij voorkeur plas je ’s ochtends nuchter of anders 4 tot 6 uur na je laatste toiletbezoek. Drink ’s ochtends 1 glas water; drink je meer, dan kan de urine te sterk verdunnen waardoor het urineonderzoek onterecht normaal kan zijn.
Was eerst je handen. Spreid vervolgens de schaamlippen of trek de voorhuid van de penis naar achteren. Was de genitale delen met stromend water of vochtige doekjes. Droog af met toiletpapier. Plas eerst in de toiletpot, vervolgens in het urinepotje en daarna terug in de toiletpot. Op die manier verzamel je de middelste portie van de urine (de ‘midstream’-portie) en is de kans op bijbesmetting het kleinst. Is het urineonderzoek bedoeld om een seksueel overdraagbare aandoening te controleren, dan mag je eerst in het urinepotje plassen en vervolgens leegplassen in de toiletpot. Sluit het urinepotje en bewaar het koel.
Kinderen
Laat je kind eerst goed drinken. Reinig de schaamlippen of de penis met voldoende water (geen zeep), bijvoorbeeld in bad. De urine bij kleine kinderen wordt het best opgevangen met behulp van een speciaal opvangzakje. Controleer om de 10 minuten, want de urine mag niet langer dan 1 uur in het zakje blijven zitten. Giet de urine daarna over in een urinepotje. Urine uit een opvangzakje is vooral nuttig om een blaasontsteking uit te sluiten. Bij iets grotere kinderen kan een urinepotje aan de wand van het wc-potje van het kind worden vastgemaakt.