Wat is het?
In het netvlies van het oog lopen drie soorten bloedvaten: de slagaders, de aders en de bloedvaatjes van de oogzenuw (nervus opticus). De slagaders zorgen dat het oog bevloeid wordt met zuurstofrijk bloed en de aders zorgen ervoor dat dit bloed na afgifte van zuurstof weer wordt afgevoerd naar het hart.
De oogzenuw stuurt informatie van het netvlies naar de hersenen. Wanneer een bloedklonter de bloedtoevoer van een bloedvat afsluit, noemt men dit een trombose.
Er zijn 3 soorten oogtromboses in functie van welk bloedvat afgesloten geraakt:
- afgesloten ader: veneuze trombose;
- afgesloten slagader: arteriële trombose;
- afgesloten bloedvat van de oogzenuw: oogzenuwinfarct of in medische termen anterieure ischemische opticusneuropathie oftewel AION (ischemie betekent 'onvoldoende doorbloeding').
In deze richtlijn belichten we enkel een afgesloten ader of de retinale veneuze trombose, dus een bloedklonter in een ader in het netvlies van het oog.
Alle kleine aders komen samen in één grote ader die samen met de oogzenuw het oog uitloopt. In geval van een trombose in een ader, kan het bloed niet meer wegvloeien uit het netvlies. Omdat het bloed niet weg kan, gaat het bloedvat lekken. Door de wand van de aders komt het bloed, samen met vocht en eiwitten, terecht in het netvlies, waardoor het zicht verslechtert.
Bij afsluiting van één kleine ader spreekt men van een ‘taktrombose’; bij afsluiting van de grote hoofdader spreekt men van een ‘centrale veneuze trombose’, met bloeding en lekkage in het hele netvlies.
Het niet afgevoerde bloed zorgt daarnaast voor stuwing waardoor vers bloed moeilijk kan worden aangevoerd. Dit geeft een zuurstoftekort van het netvlies. Het netvlies scheidt als reactie stoffen af die ervoor zorgen dat er nieuwe bloedvaten gaan groeien. Deze nieuwe bloedvaten zijn helaas erg broos en bloeden snel.
Soms ontstaan nieuwe bloedvaten op de iris of in de voorkamerhoek. In dat geval stijgt de oogdruk en kan glaucoom ontstaan.
Bij wie en hoe vaak komt het voor?
Een retinale veneuze trombose is de meest voorkomende oorzaak van bloedvatproblemen van het netvlies. Deze aandoening komt vaker voor bij rokers en bij mensen met een hoge bloeddruk, een hoge cholesterol, diabetes en verhoogde oogdruk (glaucoom). Ook mensen met een stollingsprobleem, hebben meer risico op een veneuze trombose.
Een retinale veneuze trombose komt meestal voor bij mensen ouder dan 65 jaar, en even vaak bij vrouwen als bij mannen. Per jaar treft het ongeveer 5 per 1.000 personen.
Hoe kan je het herkennen?
Bij een trombose van een ader van het netvlies verslechtert het zicht aan één oog over een periode van uren of dagen, zonder pijnklachten.
De klachten zijn afhankelijk van de ernst van afsluiting en van de plaats van het afgesloten bloedvat.
Symptomen kunnen variëren van minder scherp zicht tot moeizaam onderscheiden van handbewegingen.
Soms ziet men enkel een vlek in het beeld.
Hoe stelt je arts de aandoening vast?
Je huisarts neemt je bloeddruk en doet eventueel een bloedafname (om cholesterol, suiker en stollingsstoornissen te onderzoeken).
Vermoedt hij op basis van je klachten een trombose, dan verwijst hij je met spoed door naar een oogarts voor een grondig oogonderzoek en behandeling.
Wat kan je zelf doen?
In geval van een trombose, kun je zelf niets doen. Neem zo snel mogelijk contact op met je huisarts.
Hanteer een gezonde levensstijl om een (nieuwe) trombose te voorkomen: i.e. driemaal per week 45 minuten sporten, gezonde voedingsgewoontes en niet roken.
Wat kan je arts doen?
In de acute fase (wanneer de trombose er nog niet lang is) verwijst je huisarts je door naar een oogarts.
Deze beoordeelt welke behandeling al dan niet mogelijk is. Doorgaans bestaat de behandeling uit een inspuiting met cortisone of groeiremmers in het glasvocht (in de oogbol). Dit vermindert de vorming van nieuwe bloedvaten en de vochtophoping.
Daarnaast kan een laserbehandeling van het netvlies worden overwogen. Deze behandeling zorgt ervoor dat de nieuwe broze vaten niet gaan bloeden.
Bij iedereen (tenzij tegenaangewezen) wordt aspirine opgestart.
Bij aanwijzingen voor een stollingsstoornis, worden bloedverdunners gebruikt.
In een latere fase is het essentieel dat je huisarts een algemeen onderzoek doet. Zo kan hij nagaan of er voorbeschikkende factoren (hoge bloeddruk, diabetes, hoge cholesterol…) zijn die kunnen worden aangepakt om het risico op een nieuwe trombose te verkleinen.