Wat is het?
De menselijke bloedsomloop bestaat uit slagaders die alle weefsels voorzien van zuurstofrijk bloed en uit aders die het bloed afvoeren eens het zijn zuurstof heeft afgegeven. Ons adersysteem is dubbel opgebouwd: uit een oppervlakkig net en uit een dieper gelegen net. Een diepveneuze trombose (of DVT) betekent dat er zich een bloedklonter heeft gevormd in een van de diepe aders. Meestal komt dit voor in het been, zeldzamer in het kleine bekken, de arm, het hart, de poortader en de hersenen. Soms komen klonters los en gaan ze mee met de bloedstroom om te blijven hangen in de longen. Dit noemen we een longembolie.
Klontervorming wordt beïnvloed door een aantal factoren: vertraging van de bloedstroom, stoornis in de bloedstolling (vaak genetisch bepaald) of beschadiging van de vaatwand. DVT is bijna altijd geassocieerd met risicofactoren als:
- vroeger doorgemaakte trombose,
- overgewicht,
- ernstige infectie,
- hartfalen,
- gebruik van de pil of hormonen tijdens de menopauze,
- zwangerschap ,
- langdurige immobiliteit (bedrust, gipsverband, lange vliegreis…),
- recente ingreep,
- kanker,
- erfelijke stollingsstoornissen.
Een DVT krijgen als je geen enkele van deze risicofactoren hebt, is zeer zeldzaam.
Hoe vaak komt het voor?
DVT komt voor bij 1 tot 3 per 1 000 inwoners. Het komt vaker voor bij vrouwen dan bij mannen. Het aantal nieuwe gevallen neemt toe met de leeftijd. Heb je een longembolie gehad, dan is de kans op herval 30% in 8 jaar.
Hoe kun je het herkennen?
Bij een DVT in de kuit of de dij wordt het been rood, en is het pijnlijk en gezwollen. Er is vochtopstapeling (oedeem). Dat merk je omdat je er putjes in kunt drukken. Soms zijn de aders bovenop het been uitgezet. In de helft van de gevallen zijn er echter geen klachten. Bij kortademigheid of pijn op de borst is er mogelijk sprake van een longembool.
Hoe kan je arts het herkennen?
Aan de hand van je klachten, risicofactoren, het verloop en een lichamelijk onderzoek, kan je arts de vermoedelijke diagnose stellen. Is de diagnose van een DVT waarschijnlijk, dan zal hij een bloedonderzoek doen, waarbij een bepaalde stollingsfactor (het D-dimeer) wordt gemeten. Is die normaal, dan is de kans op een DVT zeer klein. Is die gestegen, dan wordt een echografie van de beenaders genomen. Bij vermoeden van een longembolie gebeurt ook een CT-scan van de longen. Uiteraard zal de arts ook naar de onderliggende oorzaak zoeken. Dat gebeurt soms pas na de acute behandeling van de DVT, want dat is doorgaans het meest dringend.
Wat kun je zelf doen?
Heb je risicofactoren, dan is preventie het belangrijkste. Veel bewegen, overgewicht vermijden, stoppen met roken. Een diëtiste kan je hierbij helpen. Moet je langdurig stilzitten, dan kun je elastische kousen dragen. Je kan ook een drukverband aanleggen. In het filmpje hieronder leggen we uit hoe je dat doet.
Lees verder onder het filmpje.
Wat kan je arts doen?
Ook voor je arts is preventie uitermate belangrijk. Daarom schat hij voor elke medische behandeling je risicofactoren in en stippelt hij een preventief beleid uit.
In geval van langdurige bedrust, gipsimmobilisatie en operatieve ingreep wordt meestal een bloedverdunnende behandeling opgestart met onderhuidse spuitjes, en dit tot je opnieuw volledig mobiel bent. Bij reizen met langdurige immobilisatie (lang zitten in een vliegtuig) krijgen personen met een hoog risico een bloedverdunner voor vertrek.
Eens de diagnose van DVT is gesteld, wordt zo snel mogelijk een behandeling opgestart: ofwel verwijdert men de klonter (trombolyse), ofwel krijg je bloedverdunners. Een trombolyse gebeurt alleen in geval van verse klonters die zich vanuit de dij uitbreiden tot boven de lies of van klonters in de bovenarm indien ze ernstige last en zwelling veroorzaken. In alle andere gevallen kiest men voor bloedverdunnende medicatie via onderhuidse injecties of pillen. De injecties kunnen door een thuisverpleegkundige worden gegeven, maar je kunt ze evengoed zelf leren zetten. Het is belangrijk om de juiste techniek te kennen.
De bloedverdunners in pilvorm krijg je meestal bij ernstige of herhaalde tromboses. Gebruik je geneesmiddelen van een oudere generatie, zoals Marcoumar® of Marevan®, dan wordt er om de 3 à 4 weken bloed geprikt. De dosis wordt dan aangepast aan de resultaten van het bloedonderzoek. Bij de nieuwere generatie pillen (Xarelto®, Pradaxa®, Eliquis®) zijn deze controles niet meer nodig; de dosis blijft dus in principe altijd dezelfde. Er is echter nog onduidelijkheid over het bloedingsrisico en de bijwerkingen van deze middelen. De behandeling duurt 3 tot 6 maanden, of langer bij blijvende risicofactoren.
Wanneer de acute fase voorbij is, gebeurt soms verder onderzoek naar de onderliggende oorzaak. Wordt er een erfelijke stollingsstoornis gevonden, dan zul je de bloedverdunners levenslang moeten nemen. Uiteraard word je dan op regelmatige basis aan controles onderworpen.
Naast medicatie kan je arts ook steunkousen voorschrijven, minimum klasse II, soms klasse III. Deze worden op maat gemaakt. Ze verminderen de zwelling en werken preventief. Steunkousen moeten in bepaalde gevallen tot 2 jaar na een diepveneuze trombose worden gedragen. Bij milde vormen volstaan 3 maanden. Overleg met je arts over de duur.
Het kan ook aangewezen zijn om de anticonceptiepil te stoppen of in overleg met gynaecoloog, hematoloog en internist een risicoafweging te maken voor een andere soort anticonceptie.
Meer weten?
https://www.thuisarts.nl/trombosebeen