Wat is een longembolie?
Een bloedklonter kan een bloedvat verstoppen. Dat heet een trombose. Wanneer de bloedklonter in een bloedvat naar of in de longen zit, gaat het om een longembolie.
Een longembolie kan gevaarlijk zijn. Heb je een of meer van deze klachten? Neem dan meteen contact op met een arts:
|
Hoe ontstaat een longembolie?
- Een bloedklonter ontstaat meestal ergens anders in het lichaam, bijvoorbeeld in het been. Dat heet een diepe veneuze trombose (DVT).
- Onder druk van de bloedstroom kan de klonter, of een stuk ervan, loskomen en naar het hart gaan.
- Van daaruit kan de klonter een bloedvat naar of in de longen verstoppen. Daardoor kan je kortademig worden.
In het slechtste geval sterft een deel van de long af. Door de verstopping stijgt de druk op het hart. Hoe groter die druk, hoe groter de kans dat je overlijdt.
Oorzaken en risicofactoren
Een bloedklonter kan verschillende oorzaken hebben:
- schade aan de wand van het bloedvat (bijvoorbeeld door bloed prikken of een operatie);
- bloed dat trager stroomt (bijvoorbeeld door spataders);
- een aanleg voor bloedklonters of neiging tot klontervorming (bijvoorbeeld bij stollingsstoornissen of kanker).
Longembolie komt vooral voor bij mensen met een hoger risico op een diepe veneuze trombose. Dit zijn mogelijke risicofactoren:
- Je hebt al eerder een trombose gehad.
- Je hebt kanker.
- Je hebt recent een operatie gehad.
- Je bent zwanger of net bevallen.
- Je kan langdurig niet bewegen (bijvoorbeeld door bedrust, een gipsverband of een lange vliegreis).
- Je hebt overgewicht.
- Je hebt een ernstige infectie.
- Je hebt hartfalen.
- Je neemt de pil of neemt hormonen tijdens de menopauze.
- Je rookt.
- Je hebt een erfelijke stollingsstoornis.
- Je hebt spataders.
Het risico neemt ook toe met het ouder worden.
Hoe vaak komt een longembolie voor?
Een longembolie komt voor bij bijna 1 op 1.000 mensen.
Hoe kan je een longembolie herkennen?
De klachten zijn soms niet zo duidelijk. Ze hangen ook af van hoe groot de bloedklonters zijn en hoeveel je er hebt.
Meestal heb je last van:
- kortademigheid;
- duizeligheid;
- hoesten;
- snelle hartslag;
- pijn op de borst.
Soms hoest je roze, bloederig slijm op.
In ernstige gevallen kunnen andere klachten optreden:
- zeer snel ademhalen;
- flauwvallen;
- je lippen en vingers kleuren blauw.
Neem meteen contact op met een arts als je een of meer van deze klachten hebt.
Hoe stelt je arts een longembolie vast?
Je arts schat je risico op een longembolie in op basis van je klachten en je risicofactoren.
- Is er een hoog risico op een longembolie? Dan moet je meteen naar het ziekenhuis (zie Wat kan je arts doen?).
- Is er een laag of matig risico? Dan doet de arts een bloedonderzoek:
- Zijn de resultaten goed? Dan heb je geen verder onderzoek nodig.
- Zijn de resultaten niet goed? Dan heb je verdere onderzoeken nodig.
Verdere onderzoeken
Een longembolie kan vastgesteld worden op een CT-scan van de longen. In sommige gevallen kan ook een gewone longfoto duidelijkheid geven.
Je arts maakt mogelijk een elektrocardiogram (ECG) van het hart voordat er een scan gebeurt. Zo kan de kans op een longembolie beter ingeschat worden.
Wat kan je zelf doen?
Op de pagina Veneuze trombo-embolie voorkomen vind je tips om een longembolie te voorkomen.
Denk je dat je misschien een longembolie hebt? Neem dan meteen contact op met een arts.
Wat kan je arts doen?
Is de kans op een longembolie groot? Dan moet je meteen naar het ziekenhuis. Je krijgt er meteen bloedverdunnende medicatie, ook als de diagnose nog niet vaststaat. Dat komt doordat een longembolie ernstige gevolgen kan hebben. Op die manier worden bestaande bloedklonters opgelost en kunnen er geen nieuwe klonters ontstaan.
Is de diagnose zeker? Dan wordt de behandeling gestart. Er zijn twee opties:
- de bloedklonter oplossen met medicatie (trombolyse) of de klonter verwijderen via een katheter (trombectomie);
- de behandeling met bloedverdunnende medicatie verder op punt stellen.
Bloedverdunnende medicatie
Bloedverdunnende medicatie krijg je via spuitjes of in de vorm van pillen.
Niet elk medicijn werkt hetzelfde. Bij sommige moet je vaak je bloed laten nakijken of moet de dosis regelmatig aangepast worden. Bij andere is dat niet nodig.
- Gebruik je bloedverdunners van een oudere generatie? Dan controleert je arts om de 3 tot 4 weken je bloed.
- Bij de nieuwere generatie zijn die controles niet nodig. De dosis blijft in principe dezelfde.
Je neemt de medicatie 6 maanden of langer.
Meer weten?
- Thuisarts.nl: Longembolie
- Trombosestichting: Informatie over trombose
- Gebruik je medicijnen? Zoek eenvoudig betrouwbare informatie op FarmaInfo.