Wat is kankerpijn?
Onder kankerpijn verstaan we elke pijn bij om het even welke soort kanker in om het even welk stadium van de ziekte.
Alleen de terminale fase van de zorg nemen we in deze richtlijn niet op, omdat daar meestal een aparte aanpak voorzien en vereist wordt.
Pijn bij kanker kan verschillende oorzaken hebben:
- de tumor kan op omliggende structuren drukken;
- er kan pijn ontstaan door uitzaaiingen;
- er kan pijn zijn die niet onmiddellijk te verklaren is.
De behandeling van de kanker zelf verlicht vaak de pijn. Als bijv. een tumor door bestraling of chemotherapie kleiner wordt, dan zal de druk op de omliggende structuren afnemen en de pijn verminderen. Als dat niet zo is, dan wordt de pijn met medicijnen of lokale verdoving behandeld (zie verder).
Hoe vaak komt het voor?
Tijdens de kankerbehandeling ervaart 59% van de patiënten pijn.
Bij vergevorderde kanker loopt dit op tot 64%.
Zelfs na genezing heeft nog 33% pijn.
Bij gebruik van de pijnladder in 3 stappen (zie verder) neemt de pijn bij 75 tot 90% van de patiënten af.
Hoe kun je het herkennen?
Pijn is een subjectieve waarneming. Eenzelfde pijnintensiteit kan voor de ene persoon goed te verdragen zijn, en voor de andere niet.
Om de pijn te ‘objectiveren’ wordt er een score toegekend op een schaal van 1 tot 10, waarbij 1 staat voor minimale en 10 voor maximale pijn. Een score van 1-4 wordt beschouwd als milde pijn, 5-7 als matige pijn, en 8-10 als ernstige pijn.
Het is belangrijk dat je het soort pijn zo goed mogelijk probeert te omschrijven:
- Waar heb je precies pijn?
- Is de pijn scherp, dof, knagend, stekend, schietend, branderig?
- Is de pijn op één punt geconcentreerd, bandvormig of eerder breed en vaag…?
Deze beschrijving helpt om het verschil te maken tussen klassieke pijn en zenuwpijn. Zenuwpijn geeft knagende, brandende pijn, zoals je bijvoorbeeld voelt bij tandpijn.
Hoe wordt kankerpijn behandeld?
Pijnstillende medicatie
Pijnmedicatie wordt stapsgewijs opgebouwd.
Sinds 1986 raadt de Wereldgezondheidsorganisatie (WGO) een pijnladder in 3 stappen aan.
- In stap 1 worden paracetamol en ontstekingsremmers (bijv. ibuprofen) gebruikt. De dosis wordt progressief verhoogd. Paracetamol en ontstekingsremmers kunnen gecombineerd worden. Als dat niet meer volstaat, wordt er overgeschakeld naar stap 2.
- In stap 2 worden zwakke morfine-achtige pijnstillers voorgeschreven, zoals codeïne en tramadol, al dan niet in combinatie met paracetamol en ontstekingsremmers (stap 1). Als ook dit niet meer helpt, wordt er overgeschakeld naar stap 3.
- In stap 3 worden sterke morfine-achtige preparaten voorgeschreven, als laatste vorm van pijnstilling. Voorbeelden zijn morfine, hydromorfon, oxycodon, fentanyl en buprenorfine. Ook deze sterke middelen kunnen gecombineerd worden met paracetamol en ontstekingsremmers (stap 1). Ze kunnen echter niet met de producten in stap 2 gecombineerd worden. Deze moeten eerst gestopt worden alvorens een middel uit stap 3 te gebruiken.
- Morfine is nog steeds het eerstekeuzeproduct. De siroopvorm of de tabletten hebben de voorkeur. Injecties zijn te vermijden. Ze zijn vaak redelijk pijnlijk, omdat de patiënt door vermagering nog maar weinig spierweefsel heeft.
- Fentanyl is verkrijgbaar als kleefpleister. Het is een goed alternatief voor patiënten die geen medicatie meer kunnen innemen via de mond. In principe worden de pleisters om de 3 dagen vervangen. Bij extreme vermagering gebeurt de opname sneller, en moeten ze om de 2 dagen vernieuwd worden.
- In de terminale fase wordt vaak gekozen voor een onderhuids infuus, waarmee verschillende geneesmiddelen kunnen worden toegediend, en de patiënt zelfs in een lichte slaaptoestand kan worden gebracht (palliatieve sedatie).
Indien nodig kun je overgaan van een geneesmiddel naar een ander. De pijnstilling gebeurt steeds zowel met een traag- en langwerkend geneesmiddel als met een snel- en kortwerkend middel.
Het product met lange werking vormt de basis van de behandeling. De kortwerkende medicatie wordt gebruikt bij pijnpieken (doorbraakpijn).
Doorbraakpijn is een tijdelijke pijn bovenop de continu aanwezige achtergrondpijn. Deze pijn komt snel op, is hevig en verdwijnt snel weer, vaak binnen de 30 minuten. Doorbraakpijn kan accidenteel opkomen, bijv. bij bepaalde bewegingen, of spontaan, zonder dat er enige oorzaak voor is.
Adjuvante therapie
Daarnaast wordt soms geopteerd voor geneesmiddelen die geen echte pijnstillers zijn, maar die door hun werking op het zenuwstelsel toch pijn kunnen verlichten. Dit noemen we adjuvante therapie. Een voorbeeld zijn antidepressiva en anti-epileptica, die zenuwpijn kunnen verlichten.
Cortisone
Cortisone wordt gebruikt voor de behandeling van pijn veroorzaakt door het volume van de tumor, bijv. in de hersenen, het bot, de lever...
Tumoren stapelen dikwijls vocht op (oedeem). Cortisone vermindert die vochtopstapeling, waardoor de tumor wat kleiner wordt en minder druk veroorzaakt.
Bovendien geeft cortisone een euforisch effect, waardoor het ook wat helpt tegen vermoeidheid, eetluststoornissen, e.d.
Bestraling
Uitzaaiingen in de beenderen kunnen heel pijnlijk zijn. De beste behandeling hiervoor is een bestraling van de uitzaaiingen. Meestal gebeurt dat in één sessie.
Wat kun je zelf doen?
Probeer zo goed mogelijk de ernst van de pijn te beoordelen, de evolutie ervan te beschrijven en de bijwerkingen van de behandeling te benoemen.
Open communicatie hierover met je artsen, andere hulpverleners en familie zal de behandeling ten goede komen.
Wat kan je arts of zorgverlener doen?
In teamverband
De kankerbehandeling zelf gebeurt in het ziekenhuis door een multidisciplinair oncologisch team, bestaande uit kankerspecialisten, chirurgen, radiotherapeuten (voor de bestraling) en een gespecialiseerd verpleegteam. Zo nodig wordt ook psychologische bijstand voorzien. De pijnbehandeling wordt daar dus al opgestart.
Heb je na je vertrek uit het ziekenhuis nog pijn, dan zal je huisarts in samenspraak met het team en met je familie de pijnbehandeling begeleiden. Er bestaan ook speciale palliatieve teams met artsen en gespecialiseerde verpleegkundigen die jou en je familie aan huis met raad en daad bijstaan.
Principes
De principes van pijnbestrijding zijn:
- voldoende pijnverlichting;
Een geneesmiddel wordt als efficiënt beschouwd als het een daling van de pijn oplevert van minstens 2 punten op de pijnschaal, of als de pijn met minstens 30% vermindert. Het doel is om de pijngewaarwording onder de score van 5 te brengen.
- een haalbare behandeling;
Iemand die continu braakt of niet kan slikken, kan bijv. geen tabletten innemen.
- een constante stabiele dosis van een product met vertraagde werking voor de continue pijn;
- snelwerkende medicijnen om doorbraakpijn (pijnpieken) op te vangen;
- regelmatige opvolging en evaluatie van de behandeling (zie verder).
Bijwerkingen
Vaak voorkomende bijwerkingen van morfine-achtige pijnstillers zijn misselijkheid, constipatie en sufheid. Ze leiden slechts zelden tot psychische afhankelijkheid. Ze mogen echter niet plots gestopt worden omwille van mogelijke ontwenningsverschijnselen. Bij ernstige ziekten zoals kanker is pijncontrole trouwens veel belangrijker dan een mogelijke verslaving.
Opvolging
Bij de opvolging van de pijnbehandeling kunnen een aantal vragen helpen:
- Neem je je medicatie op een correcte manier in?
- Zo niet, waarom?
- Heb je last van bijwerkingen?
- Zijn er bepaalde misvattingen zoals angst voor verslaving?
- Wordt de pijn voldoende verlicht met de voorgeschreven dosis?
- Is de pijn gedaald op de pijnscore?
Proefbehandeling
Soms is eerst een proefbehandeling met pijnmedicatie nodig om de aard van de pijn te bepalen. Zo kan het zijn dat zenuwpijn pas herkend wordt als een klassieke pijnbehandeling niet voldoet.
Bij zenuwpijn geeft men antidepressiva zoals amitriptyline en/of anti-epileptische geneesmiddelen zoals carbamazepine en gabapentine. Ook methadon kan hier een optie zijn. Zenuwpijn is dikwijls het gevolg van een behandeling met geneesmiddelen tegen kanker (chemotherapie), waarbij ontsteking van de zenuwbanen (polyneuritis) ontstaat. Dit soort pijn is vaak zeer resistent tegen behandeling.